De tranen van mijn opoe - Ter herinnering Razzia Beverwijk 1944

16-4-25. Na de razzia van Beverwijk op 16 april 1944 kwam de 21-jarige Uitgeester Piet Besse nooit meer thuis.
Piet-Besse-25-Kamp-Amersfoort.jpg

“Jongen blijf toch thuis. Het is zondag”, Dirkje Besse probeerde tevergeefs haar zoon thuis te houden.

“Moeder, als ik niet ga, komen ze vader ophalen”, antwoordde zoon Piet.

Piet Besse was door de Duitse bezetter tewerkgesteld in IJmuiden. Daar moest hij meewerken aan het zetten van prikkeldraadversperringen op het strand.
Piet had die baan op slinkse wijze verkregen. Om te voorkomen dat hij naar Duitsland moest vertrekken voor de Arbeitseinsatz had zijn moeder bedacht dat hij op 20-jarige leeftijd nog in bed plaste. De huisarts in Uitgeest bevestigde dat zijn patiënt kampte met dat probleem. Piet werd afgekeurd voor werk in Nazi-Duitsland en naar het strand van IJmuiden gestuurd. Zes dagen in de week worstelen met het vlijmscherpe prikkeldraad. Maar hij kwam wel elke dag thuis en zondag was hij vrij.

Piet-Besse-25-portret.jpg

Op 16 april 1944 moest hij echter ook op zondag aantreden. De commandant ter plekke had weer eens een slechte dag gehad en zijn chagrijn afgewend op de dwangarbeiders. De mannen kregen straf. Waarvoor wist niemand en het werd ook niet medegedeeld. Maar ze moesten wel op zondag komen werken.

Dirkje bevroedde niet dat zij haar oudste zoon die dag voor het laatst door het voorraam naar de trein zou zien rennen. Hij was een beetje aan de late kant door het gesprek met zijn moeder. Ze keek meewarig naar zijn broek en jas vol scheuren en dacht aan de talrijke krassen op zijn handen door het werken met het vlijmscherpe prikkeldraad.
Vroeger ging hij op zondag gewassen en geschoren in zijn beste pak, lopend langs hetzelfde voorraam, over de Kleis richting de spoorwegovergang en dan het dorp in. Hij was een graag geziene knul in Uitgeest. Menig meisje kon haar blikken niet afhouden van die flinke kerel met zijn altijd innemende glimlach. Zijn moeder herinnerde zich die mooie dagen, maar de laatste blik op haar in ‘vodden’ gehulde zoon zou na die 16e april van 1944 nog jarenlang op haar netvlies blijven kleven.

Piet haalde de trein. Hij zou dus op tijd op het appel in IJmuiden verschijnen  bij de humeurige Duitse wachtcommandant. Wist die Obersturmfüher, of wat zijn rang ook had mogen zijn, wat de jongemannen te wachten stond? Was hij geïnformeerd over de plannen van zijn collega’s en moesten de jonge kerels die voor hem werkten daarom op zondag komen opdraven? Piet wist in elk geval niet wat hem te wachten stond. Anders had hij wel naar zijn moeder geluisterd en was hij die dag elders ondergedoken.

De 21-jarige arbeider kwam niet verder dan Beverwijk. Daar werd hij de trein uit gejaagd en bij de ongelukkigen gevoegd die eerder op de ochtend tijdens de Razzia Beverwijk & Velsen-Noord waren opgepakt. Totaal werden er 486 jongemannen tussen de 18 en 25 jaar bijeen gedreven en later met de trein afgevoerd. 

Waarom? Waarheen? Vragen waarop die jongens geen antwoorden werden gegeven. Pas later zouden zij te horen krijgen en ondervinden dat zij krijgsgevangenen waren geworden en daarom werden afgevoerd.

Krijgsgevangenen!? Ze hadden niets gedaan en waren zonder reden van de straat en uit huizen geplukt. Ze werden echter als zodanig bestempeld en kregen derhalve ook de behandeling die daarbij hoorde. Allemaal de trein in met vooralsnog onbekende bestemming. Het werd station Amersfoort. Vervolgens onder begeleiding van gewapende Duitse soldaten in marsorde naar Kamp Amersfoort. Een doorgangskamp waar verzetsstrijders, ontduikers van de Arbeitseinsatz, communisten, gijzelaars, joden, Amerikanen, Russen en andere vermeende tegenstanders van de Nazi’s werden opgesloten om later op transport naar Duitsland te worden gezet. Tenzij ze eerder bezweken of werden vermoord. Slechts een enkeling werd vrijgelaten.

In Kamp Amersfoort heerste een regime van honger en mishandeling. Dagelijks appel (soms urenlang als de kampbewaarders dat nodig vonden), slaag en heel weinig zeer slecht eten. De hygiëne was superslecht met als gevolg dat de gevangenen een makkelijke proii werden voor besmettelijke ziektes.

Piet en zijn medegevangenen werden niet gespaard. Het lukte hem een keer een brief aan zijn ouders uit het kamp te laten smokkelen. Hij schreef op 23 mei niet welke vernederingen hij moest ondergaan en dat hij inmiddels broodmager was geworden. Wel liet hij weten dat hij al wekenlang in hetzelfde smerige ondergoed liep en onder de luizen en vlooien zat. Desondanks stelde Piet zijn vader en moeder gerust met de mededeling: “Ik kom weer thuis, maar weet niet wanneer.”

Op 28 juni werden 326 mannen die bij de Razzia Beverwijk waren opgepakt en 398 gijzelaars die bij razzia’s aan de Merwede en in een aantal Groningse dorpen waren vastgenomen geselecteerd voor transport naar Duitsland.
In het holst van de nacht werden zij in lange rijen door gewapende soldaten naar het station van Amersfoort begeleid en op de trein gezet.
De laatste stop voor de grens was Hengelo. Voor te veel van de ‘reizigers’ het laatste wat zij zouden zien van Nederland. Met onbekende bestemming ging het voort.

De eerste groep werd kort na het passeren van de grens uit de trein gezet. De anderen gingen verder. Op 7 juli om 17.00 uur stopte de trein iets ten noorden van Schkopau bij het aldaar gelegen Gemeinschaftslager. Daar kregen de mannen de volgende dag een metalen penning met hun gevangenennummer.
100 man moest zich opstellen voor vertrek naar Kamp Nietleben (tegenwoordig een stadsdeel in het westen van Halle).
In Kamp Nietleben werden ze met z'n allen in een houten barak gestuurd waar bedden, strozakken en voor ieder een paardendeken lag. Daar konden ze het verder zelf uitzoeken.
De volgende dag werd de groep op karren achter een tractor naar een in aanbouw zijnd vliegveld naast het dorpje Zscherben gebracht. Daar moesten zij inhammen graven waar de vliegtuigen onder camouflagenetten konden worden geparkeerd. Zwaar werk dat onder kadaverdiscipline moest worden uitgevoerd. Zeven dagen in de week. Van 's morgens 0.700 tot ’s avonds 19.00 uur. Even opkijken, of de rug rechten, betekende al gauw een paar klappen met een knuppel. Stokslagen en kniebuigingen maken tot je erbij neerviel waren andere keiharde straffen die machtswellusteling Rudolf Barthold liet uitvoeren of zelf graag uitdeelde.

Op 25 september ging de groep van inmiddels sterk vermagerde mannen naar het Arbeits Einzatslager in Zöschen. Gehuld in lompen, stinkend smerig door vastgekleefde modder, kwamen zij aan bij een kamp dat bestond uit betonnen barakken voor de SS-ers en een aantal ronde bouwsels. De gijzelaars werd snel duidelijk dat de ronde tenten hun onderkomen was.

Die hutten waren opgetrokken uit hardboard. In het midden stond een kachel met daarboven een rookkanaal. Op de grond lag een laag stro. Voor elke gevangene was er een paardendeken. Zij konden niet anders dan met 50 man dicht tegen elkaar aan liggen omdat er niet meer plaats was. Sanitair bestond uit een gat in de grond waarover kruislings een paar planken waren gelegd. Door besmettelijke ziekten als dysenterie en diarree, die werden veroorzaakt door slechte hygiëne en een groot tekort aan voedsel, was het dikwijls te druk bij dat gat. Sommigen haalden de plek niet eens waardoor zij zichzelf nog verder bevuilden. De vuiligheid en de stank zorgden voor een ondragelijke situatie in de hutten en uitbreiding van nog meer ziektes en ellende. Op de natte grond in  de ijskoude tent verergerden de omstandigheden dagelijks. De mannen sliepen in hun eigen drek. Met hun vieze kleren nog aan. Want als je iets uit deed werd het onmiddellijk gestolen. De waterige soep die ze dagelijks kregen met een stuk brood hielden ze ook stevig vast. Even iets naast je neerzetten en het was weg. Honger en ellende verandert een mens. Kameraadschap was ver te zoeken. Mede door het feit dat Nederlanders, Russen, Fransen, Polen, Oekraïners en andere nationaliteiten elkaar niet konden verstaan, niet begrepen en elkaar wantrouwden.
Slecht eten, gebrek aan hygiëne en de voortdurende lijfstraffen eisten elke dag hun tol. Tijdens elk appel ontbraken er mensen. Sommigen waren niet in staat op te staan, anderen lagen in de ziekenhut. Overledenen werden op de appelplaats bij elkaar gelegd en later afgevoerd. Dat tellen duurde soms uren. Al die tijd stonden de haveloos geklede gijzelaars buiten in de ijzige kou. Moe van het zware werk bij onder andere het chemische bedrijf Leuna, waar zij de troep op moesten ruimen als de geallieerden er hun bommen hadden afgeworpen. Als ze eindelijk hun stinkende tent in mochten lieten de ongelukkigen zich oververmoeid in het drekkige stro vallen.

In kamp Zöschen zijn vele tientallen dwangarbeiders gestorven. Doodgeslagen door SS-ers of bezweken aan uitputting en besmettelijke ziektes.

Piet Besse bleef er ongeveer 14 dagen. Hij hoorde bij de selectie die op de trein werd gezet naar een ander kamp. In veewagens ging de groep van 100 man, zoals gebruikelijk met onbekende bestemming, naar een andere klus. Ze reden het station van Schafstädt voorbij. Enkele kilometers verderop stopte de trein in een kaal heuvelig grasland. Daar gaven de bewakers het bevel om uit te stappen en met de rug naar de spoorlijn in rijen op te stellen. Niemand had het benul dat zij in zuidelijke richting moesten lopen. Al gauw zagen ze aan hun rechterhand gebouwtjes en vliegtuigen in het veld staan. Verderop kon je het torentje van het kerkje in Obhausen ontwaren. Links in de verte was een grotere kerktoren te zien. Die van Schafstädt. Ze marcheerden verder, moesten een weg oversteken en kwamen tenslotte aan bij een grote verlaten schapenstal. Dat werd hun nieuwe onderkomen. De gaten en kieren in het tochtige hok moesten ze zelf dicht maken. De ijzeren ledikanten en strozakken die er waren gedumpt moesten driehoog worden opgebouwd om voor iedereen een slaapplaats te creëren in het hok. Er werd puin bezorgd om de natte vloer een beetje op te hogen.

De volgende dag werd het grootste deel van de groep naar Flugplatz Obhausen gedirigeerd. Een man of tien bleef achter om de stal verder ‘bewoonbaar’ te maken. Ze bouwden twee kacheltjes, maakten de gaten zo goed als het ging dicht, timmerden een soort keukentje in elkaar en buiten werd een latrine ingericht. En er moest prikkeldraad om het hele kamp worden gespannen. Inmiddels was er ook een tankwagen met water bij de stal geparkeerd. Dat water mocht alleen worden gebruikt om te koken. Wasgelegenheid was er niet voor de gijzelaars. Ook hier moesten zij in hun eigen vuil zien te overleven.
Op het vliegveld moesten de arbeiders het heuvelachtige gebied egaliseren met puin om start- en landingsbanen te bouwen. Zwaar werk dat werd verricht onder toezicht van Oekraïense wachtmannen. Die zorgden er met stokken voor dat er in een hoog tempo flink werd doorgewerkt aan de uitbreiding van het vliegveld.
Aan het eind van de werkdag ging het onder begeleiding van een Duitse wachtmeester en soldaten terug naar de schaapskooi. Daar was eerst appel. Als de wachtmeester zin had, of het om onduidelijke reden nodig vond, kreeg iemand een pak slaag. Met een gummiknuppel of een stok. Daarna werd de hele meute de stal in gejaagd en ging de deur op slot.

Alle mannen waren ziek. Dysenterie, diarree, zweren daarbij nog luizen en vlooien maakten het verblijf ook hier ondragelijk. Wie 's nachts naar de latrine moest had pech. De deur bleef gesloten. Met als gevolg dat menigeen het niet kon ophouden en zijn bed verder bevuilde. Te zwak om het anders aan te pakken bleven de mannen liggen op hun natte strozakken waarop het krioelde van de maden, bacteriën en ziektekiemen.

Piet Besse heeft het niet lang volgehouden in dat kamp. Hij was al doodziek toen hij in Platzkommando Schafstädt aankwam en dat werd alleen maar erger. Uiteraard had zijn werk er ook onder te lijden. Daarom werd Piet op 20 oktober 1944 gestraft. Wie het vonnis uitvoerde is niet bekend. De kampkommandant was berucht vanwege zijn sadistische mishandelingen. Onvergetelijk waren klappen die J.L.Kiesouw uit Amsterdam uitdeelde. Hij werd Amsterdamse Lou genoemd door de gijzelaars. Lou had een uiterst afschrikwekkende reputatie opgebouwd in kamp Zöschen, waar hij als voorman was aangesteld. Helaas ging hij mee naar Schafstädt. De gevangenen waren doodsbang voor hem. Verschillende Hollanders zijn bezweken aan de mishandelingen die hij hen toebracht. De 27-jarige Kiesouw werd na de oorlog in Amsterdam ter dood veroordeeld. Nadat getuigen hadden verteld wat hij had gedaan in de kampen waar hij een leidende functie had gekregen.

Buiten in de kou moest Piet zijn broek laten zakken om stokslagen op zijn kont te krijgen. Nou ja... kont. Er was niet veel meer over dan los vel over botten die er bijna doorheen staken. De arme Uitgeester heeft gehuild en geschreeuwd om zijn moeder toen de wachtmeester erop los sloeg. Nadat de SS-er stopte met de lijfstraf in de openlucht is Piet kermend van de pijn en rillend van de kou de schaapskooi in gestrompeld. Daar zag hij Siem van der Meij bij een van de twee kacheltjes zitten. De toen 18-jarige jongen uit Wijk aan Zee vertelde jaren later dat Piet hem vroeg of hij even bij het kacheltje mocht zitten omdat hij het verschrikkelijk koud had. Siem stond zijn plek af en zou na een uurtje weer met hem ruilen.
Siem heeft de oorlog overleefd, maar zou nooit meer vergeten wat er kort daarna gebeurde. Bij alle herdenkingen die er na de oorlog plaatsvonden moest Siem aan Piet denken. Siem: “Ik kwam terug bij de kachel en zag Piet onbeweeglijk liggen. Zo'n grote kerel zomaar ineens dood.”
Piet-Besse-25-Stolperstein.jpg

Piet was de eerste die bezweek aan de verschrikkingen van het misdadige regime in Obhausen/Schafstädt.  Jaap Epskamp, een van de 26 Nederlanders in de groep, heeft de overledene afgelegd en in een kist gedaan. Een boer kwam het stoffelijk overschot ophalen om het op een paardenkar naar het kerkhofje van Obhausen te brengen. Het vliegveld was gesitueerd in de gemeente Obhausen. Daar moest het overlijden van Piet Besse worden geregistreerd en de begrafenis plaatsvinden. Zover is het niet gekomen.

Na het heengaan van het eerste slachtoffer volgde een dag later een man uit Hardinxveld. Op 27 oktober de volgende. De 31e bezweken er vier mannen. Daarna zouden elke dag een of meer dwangarbeiders het leven laten.

Elk slachtoffer werd geregistreerd op het gemeentehuis van Obhausen, omdat het vliegveld op grond van die gemeente lag. Het kerkhofje was echter te klein om zoveel mensen ter aarde te bestellen. Bovendien waren er niet voldoende doodskisten beschikbaar.
De schaapskooi waarin de arbeiders verbleven stond net over de gemeentegrens van het ongeveer 5 kilometer verderop gelegen Schafstädt. Dus werd besloten dat in dat dorp de begrafenissen moesten plaatsvinden. Ook daar was men echter niet voorbereid op een toestroom van overleden buitenlanders. Krijgsgevangenen bovendien. Aan de rand van het dorp werd een massagraf gegraven. De boer die bevel had gekregen het vervoer van de uitvaarten te verzorgen haalde elke dag de kisten met overledenen op. Die werden geleegd in het massagraf en daarna weer teruggebracht naar het kamp. Als plaats van overlijden werd Schafstädt ingevuld. De registratie vond plaats in Obhausen.
Later zijn de lichamen op respectvollere manier herbegraven op de begraafplaats van Schafstädt. Geen van de overlevenden is daarbij geweest. Die vertrokken nadat het kamp werd gesloten naar andere plaatsen in en rond Halle. Een Duitse arts had de schaapskooi en bewoners bekeken en was tot de slotsom gekomen dat de omstandigheden aldaar zouden leiden tot de dood van alle dwangarbeiders. Kort daarna werd Kamp Schafstädt gesloten en de overgebleven arbeiders naar andere kampen vervoerd.
Een enkeling uit die groep keerde in 1945 terug naar Nederland. Het grootste deel stierf alsnog in een ander kamp.

Piet Besse is volgens de aantekeningen in de gemeentearchieven overleden in Obhausen/Schafstädt. Merkwaardig, want die twee dorpen liggen ruim 9 kilometer van elkaar verwijderd. Misschien is hij inderdaad begraven in Obhausen. Aannemelijker is dat de kist met zijn stoffelijk overschot later is opgehaald in Obhausen en de inhoud is toegevoegd aan het graf in Schafstädt. Op enkele lijsten die na de oorlog boven water zijn gekomen ontbreekt zijn naam. Hij wordt wel vermeld op andere formulieren en op het herdenkingsmonument dat in het Marianne Blumenbecker park van Schafstädt is geplaatst. Dat laatste duidt erop dat Piet uiteindelijk toch daar zijn laatste rustplek heeft gekregen.

Piet-Besse-25-Gedenksteen-Schafstädt.jpg

Piet en Dirkje Besse hoorden nooit iets over de gebeurtenissen in de kampen en wat hun zoon daar moest ondergaan of was overkomen.
Pas na de bevrijding van Nederland kwam er een Uitgeester terug naar huis. Hij wist over Piet niets te vertellen omdat hun wegen al in een vroeg stadium waren gescheiden.
Dat er sowieso iemand terugkeerde gaf Dirkje hoop. Tegen beter weten in liep ze elke dag naar het station om te kijken of haar zoon ook weer thuis kwam. Of dat zij bij het station iemand zou treffen die iets kon vertellen. De enkele Uitgeester die wel het dorp terugzag had jammer genoeg niets te melden over Piet Besse. Dagen en weken verstreken…
Op een dag is vader Piet met zijn oudste dochter Bep op de fiets gestapt naar Beverwijk. Daar waren meer jongens opgepakt en kwamen er ook meer terug. Wellicht wist iemand daar meer over Piet.

De hele weg terug hebben vader en dochter gehuild. Iemand in Beverwijk had van dichtbij meegemaakt wat er was gebeurd en hun verteld dat Piet in Duitsland was begraven. Over hoe dat precies was gegaan werd met geen woord gerept. Teruggekeerde gijzelaars hebben ook in de jaren na de oorlog vrijwel niet kunnen praten over wat zij hadden meegemaakt.

Moeder Dirkje was ontroostbaar. Van de lieve zorgzame moeder die zij altijd was geweest bleef na die dag weinig over. Zij zonk weg in haar verdriet. Maandenlang zat zij huilend aan de keukentafel. Ze kon het verlies van haar oudste zoon niet verwerken. Hulpinstanties voor nabestaanden waren er niet in die dagen. Ze kon niet meer de moeder zijn die zij voorheen was.

Op een dag vond haar naaste buurvrouw, vrouw Rezee, het genoeg. Toen ze tijdens het zoveelste bakkie thee weer tegenover haar immer verdrietige buurvrouw zat maakte bij vrouw Rezee het medelijden plaats voor realiteit. “Vrouw Bes”, zo sprak zij haar buurvrouw altijd aan. “Nou moet je eens goed naar me luisteren! Het is verschrikkelijk wat er met je zoon is gebeurd. Hij komt nooit meer terug. Dat weten we. Maar je hebt nog een zoon en vier dochters om voor te zorgen. Die doe je nu tekort.” Zonder mededogen legde buurvrouw Rezee de situatie uit en dat die beter niet langer kon duren. Voor haarzelf en haar gezin.
Het open en eerlijke gesprek zette vrouw Bes aan het denken en bracht daarna langzaam een ommekeer ten goede teweeg.

Vergeten deed Dirkje het natuurlijk nooit. Het verlies kwam in alle hevigheid weer naar boven toen in 1948 de mogelijkheid werd geboden om de in Duitsland begraven lichamen op te graven voor een herbegrafenis in Nederland. Veel nabestaanden hebben er in 1949 gebruik van gemaakt om het overschot van hun geliefden in Nederland een laatste rustplaats te geven. Moeder Besse vond het beter de resten van haar zoon met rust te laten.

Vergeten doe je het nooit. Verdriet blijft.
Als kind ging ik graag een nachtje bij opoe en opa Besse logeren. Of nog liever een hele week. Met de trein naar Uitgeest. Onderaan de trap bij het station stond opa met zijn taxi te wachten op klanten. Hij nam me mee als hij een ritje had, of we gingen meteen naar opoe.

Ik was 5 of 6 jaar toen opoe en twee van mijn tantes mij tijdens een van die logeerpartijtjes meenamen het dorp in. Dat was bijzonder, want meestal zat ik met opoe samen in de voorkamer door het raam te kijken naar de treinen. Het rangeerterrein was aan de overkant. Grote locomotieven en veel kleinere, die sik werden genoemd, stelden daar de treinstellen samen die naar de Hoogovens gingen of er vandaan kwamen. Een prachtig schouwspel.
Maar op deze avond wandelden we naar het gemeentehuis. Op het plein ervoor hadden mensen zich in een grote kring opgesteld. Het was er stil. Een enorm contrast met de jaarlijkse kermis waar ik zo dol op was. Opeens ging er een man iets vertellen waar ik niets van begreep. Toen hij uitgepraat was maande een van mijn tantes mij dat ik nu heel stil moest zijn. Dat deden ook alle mensen om mij heen. Alleen het geluid van de vogels hield niet op. Ik keek om mij heen en naar opoe. Er liepen dikke tranen over haar gezicht.  Ze huilde geluidloos. Waarom? Daar werd nooit over gepraat.

Vele jaren later kwam ik er achter van wie het portret was dat bij mijn grootouders in de voorkamer hing. Piet. Op een haarscherpe tekening die een man na de oorlog van een pasfoto had gemaakt. Naderhand heb ik er ook met mijn moeder (oudste dochter Bep) over kunnen praten. Op https://razziabeverwijk.nl/ heb ik getuigenissen gelezen. Een bezoek aan Kamp Amersfoort en de website https://www.kampamersfoort.nl/ voegde informatie toe. Krantenknipsels van ex-gevangenen hebben bijgedragen aan mijn onderzoek. Ik ben in 2017 in Duitsland op zoek gegaan naar de overblijfselen van de kampen. Veel informatie heb ik geput uit het boek Der Tod Ist Ein Täglicher Gast van Martin Pabst.

Arie Blokland